70
— Willem af!
— Nei!____nie eirelik! — schreeuwde woedend een
jochie van acht, bijgevallen door twee meisjes.
— Welles!....
— Niètes .. je hep d'r Willem aufergesloage ....
— Au wèt 'n jokkes!____zei Willem ontzet, terwijl
een hoestbui hem half deed stikken.
De stemmen gristen opgewonden dooreen. Daantje bekloof het vuile, vertrapte stuk pens van de versche-waar-kar. De kijf-keeltjes verkwetterden geluidjes als van vechtende piep-musschen. Riek, de niet-afgetelde begon op haar eigen houtje een veel korter deuntje:
— Olleke____bolleke____ rü ---- olleke.... bolle-
ke . ... knol!
Telkens schopte ze met haar handje losbengelend haar van haar schoudertjes naar achter. —
Maar jongentjes gooiden hun petjes hoog, in warrel dooreen, op de meisjes....
Er was een opdringerige muiterij. Bijna de heele bende gierde tegen haar in.... dat zij ״'m moest zijn".
—. Illepe.... tillepe .... pèl---- dèn? .... vroeg ze
opnieuw aanvangend met tellen. Maar ze wilden niet naar nieuwen babbel hooren. Ze ״was 'm", eerlijk. Ze had niks te tellen. Er tegenin schreeuwde het bij-terige oproer-kraaiertje van acht, terwijl hij met zijn rooden halsdoek zwiepte als een vlag-in-den-wind. Door de ruzie der kleintjes verliep het heele spelletje. —
Riek was een kroegje ingeslopen waar ze net haar vader zag inwaggelen met een troepje bootwerkers.
— Moeder!____Doantje hep maèn zwaoi gegèpt____
huilde Willem het winkeltje in.
Daantje vleide zich, met den zwaai van Willem, zoetjes, als een naar rug-streelingen verlangend katje, tegen de beenen van Stijn op. — Willem hield niet