visch maakten geintjes; de kerels met groenten verzongen hun waar. Er was een vertier, geraas en geroep dat de Jordaansche huisvrouwen als muziek van het drukke en woelige marktleven de ooren inzong. Het bracht een vroolijke hittigheid in de zinnen, en hun eigen verdriet werd er in stukjes weggescheurd. De markt lééfde en weerklonk van handel. Het stonk er en het glom er. Gouden dampen hingen om karren en bakken en de vischhuidjes glansden als lichtende paarlen. De dag verbrandde zelf paarlmoerig vuur rond wagens, huizen en menschen. Soms woeien runderlucht en visch-stank dooréén. — Ook Neel, als ze even tijd had, stapte er heen.
Maar nu moest ze naar Nel. —
In haar nerinkje rook het naar versche garnalen, die Stijn pas gekookt en gezouten had, naar koffie, naar groene zeep, bleekpoeier en de troebele geurtjes der IJmuidensche vischmanden, in het donkere keukengangetje opgestapeld.
Willem, Pietje, Mientje, Jansje en Daantje verspeelden hun laatsten vacantiedag op de stoep, met buurjongetjes en -meisjes. Er klonk hel getier uit het spelende bendetje op. Er werd gestreden en gekibbeld, op de handen geslagen en geschopt. — Mientje, als de oudste, met haar bezweete gezichtje, telde, het kleine mondje stroef-ernstig saamgetrokken, af.
— Hep je 't witte hèm-pie an .... hoefeul knaupies sitte d'r an .... Jei wèg!
— Nei____dèt is fèlsch! —
Mientje telde rechterlijk-stram door:
—׳ Ein, twei drie, fier .... vaèf.... ses .... seife ..,
Anne-mit-de-bochel kwèim ik teige....
Half-zingend, de gezichtjes in zongoud gedoopt, de sjofele kleertjes vervuild meefladderend met de levendige gebaartjes, telden de anderen mee af.