66
stem. Nog een ander slag man dan haar suffe Stijn. Maar Annemie voelde haar buurt bekeven.
— Alleminse.... wèt bi jei grausig....
— Ja mins, as 'n roer goed is ken je teuge 'n rauw weertje.... ik ben d'r lieferst op de Oceaan as hier
onder de walm____ Nou beste siele____ ik licht me
anker .... ajusies.... Annemie .... de vijf!....
Even plots en kordaat als hij ingestapt was, beende hij weer weg. —
In de straat, vlak voor het winkeltje, huilden en krijschten kinderen, in oor-uitscheurend lawaai. Zware dreun-karren bonkerden over de keien. Een vrouw, schuw, enkel het hoofd-met-de-muts den winkel ingebogen, vroeg Neel of ze een gulden klein geld had. — Neel verstond haar niet door de kar-bonkering en het kinder-gekrijsch dat de spreekstemmen doodde.
— 'n Gulde kla-aan!____schreeuwde de vrouw.
— Al sloa je me lauw!
Verstoord liep ze weg.
— Dèt is d'r hier perdoes 'n wisselketaur____
Daantje strompelde in, struikelde over een chocolade-kistje, vlak tegen Neeltje op. Met een bof op zijn hoofd rukte ze het mannetje overeind.
— Kaak uyt je goate! dief____ gudènk____ aufer-
morrege noa schaul fèn folkshaal____
Er was niemand meer in den winkel. Ze scharrelde nog even rond tusschen haar ״waar!" —
Toen riep ze weer, door het gangetje naar het keukentje.
— Lientje!____ gauj effe je wèsch neir____ en kom
échter de taunbènk.... ik mot effe noar Nel! — Negen gulden kwam ze te kort, had ze nu stevig uitgerekend tusschen al het gehelp en geweeg door, voor haar week-leveranciers. —