64
broek, terwijl zijn vermodderde onderkleeren op zijn kousen afzakten.
— Sau raufer, welleke hoek schiet jèi uyt?
Achter hem slenterde Sieimpie, een stil ventje, met een oudmannetjes-gezichtje, twee jaar ouder dan Daantje.
— Moeder!.... zei hoestend Willem____Jèn Seifert
hep me pet!
— D'r uyt____schreeuwde Neel die weer kriebelige
opwinding voelde hitten in haar lijf.
— Och Neil, de senewe freite je op____mins,....
zei Heintje medelijdend____je mot 't kenne verstoufe!
Willem verhakkelde het avontuur van zijn pet.
— D'r uyt!____ recloameprint.... en hoal je pet.
— Ken nie----ken nie,____huilde Willem angstig....
hei leit in de Broufersgrècht____
— D'r uyt!____ bleef Neel dreigen op één starren
toon____en neim Sietnpie mei. —
Nog maar vier jak-vrouwen stonden in babbel bij elkaar. Eén, met de polsen de heupen ingedrongen. — Mientje met huil-bakkesje, hardnekkig en vol van kribbige schaamte, sjorde twee jongetjes op haar armen naar buiten; één het snuitje rauw geschonden van den dauwwurm. —
— Vijf van de tien.... vroeg kort-krachtig een lichtmatroos, even de sabelbeenen uitgebogen. —
— As je blief Teun____
Vriendelijk hielp Neel nu en vroeg of hij weer honk had.
— Soo je siet moeder....
Zijn stem zong zwaar en vol door het zonnige winkeltje.
Twee vrouwen loerden uit, bekeken den forschen, kraakzindelijken matroos-eerste-klas.
— Sèl ik stikke____d'r hei je Teun fèn de Hoarlem-
merdaèk..... seg ouwe robbeklopper.... wèt bi jei