62
in haar nerinkje te roeren, was ze losgebarsten. Had ze dan zoo een bekrompen bevatting van de kinderen hun plichten? Nou had ze nog wel een dienstmeid, al lei dat heelemaal niet in haar voordeel. Want hoe kon zij, straatarm, eigenlijk een dienstmeid houden? Maar het moést, met de negotie. Moest ze nou nog wasschen en boenen bij alles wat ze al deed? Dan wierd ze gek. — Achter drensde gebler. Dat hoorde ze gejaagderig tusschen het drukke wijven-gekakel in. Om haar heen geen vijf minuten vrij asem soms van het helpen. Dan Daantje die haar steeds aan de stoep sarde dat hij zoo een honger had..... Dan haar dronken lobbes achter op den grond. Zoo was ze, in de keuken, op het plaatsje, in den winkel.... achter en voor tegelijk.... Het maakte haar dol! Haar hoofd scheen van binnen uit te willen barsten. Alles drong opéén, vlak bij haar gejaagde handen waar de zenuwen heetig in kittelden. In die gift-golf had ze Mientje naar achter geslingerd met wat klinkende zeenen op haar wangen. Haar blauwe oogen gloeiden van opwinding. Sientje, die weer even er voor, door Lientje op den arm was ingedragen omdat Neel in overhartelijke bui haar bleeke wangetjes wou betikken, snikte en huilde stille, groote waterparels over de morsige koontjes, van schrik om moeders drift-uitval. —
— Tènte Neil.... ik kom effe 'n bèkkie thei slur-repe as je hept!
Het was Heintje Punt, de dansmeid uit den Jordaan, van de Palmgracht; —• de vrijmoedigste en bevalligste kuiten-trippelaarster van de heele buurt. Met haar alleen kon Karei kankaneeren en ze begrepen elkaar, in rhythmisch zwenken, in pas en tegen-pas, op een wenk.
— Slurp moar roak,____goeiigde alweer Neel, die
spijt had van haar uitval tegen Mientje. Al de fabrieksmeiden die tusschen schoft op Maandag naar de Noor-