49
giftigd van drift, uit de vlet het IJ ingegooid. — Honderd keer had Stijn hem in het jolletje gewaarschuwd, dat hij zijn manden stuktrapte, zijn bakken aal omkieperde, den rommel vernielde.
— Sel je 't loate!.... had hij woedend gekrijscht als Neel straks, en telkens weer was Daantje kwellend-hardvochtig den boel aan het beuken en dooréén-trappen gegaan, tot plots in razernij Stijn op hem was toegesprongen en hem over de vlet het IJ had ingetuimeld. Toen had Daantje gekrijscht uit dollen angst voor verdrinken. Maar Stijn had hem dadelijk gegrepen en als een nat-spartelend beest weer de vlet ingesleurd. Daarna was Daantje voor een halven dag kalm gebleven. Den volgenden morgen was het weer uit zijn kopje verdronken. —• Losse fietsen, even tegen den trottoirband steunend, sleurde hij in een oogwenk om, al viel hij er zelf ook onder. Emmers trapte hij met zijn korte beentjes nijdig omver. Alle ladders beklauterde hij, al viel hij ook tien maal per dag op zijn harden kop. Dan wat grieners bij zijn moeder en dadelijk op nieuwe avonturen uit. Kranen verstopte en uit vuilnisbakken snorde hij een eterijtje bijeen. Boezelaars van zusjes en kennisjes kaapte hij sluw weg, bracht ze bij een lompenbaas, buiten de straat en vroeg brutaal:
— Fod.... mot twei sint. —
Overal kroop Daantje in en door, en soms beklemde hij zich zoo hachelijk dat hij schreeuwde als een uit zijn kar gesleept big. Niemand lette op het straatschooiertje, maar hij op alles en iedereen. Al vijf maal had hij in de Brouwersgracht gelegen. Den laatsten keer kon een buurman van Neel hem nog net bij zijn haren opsjorren. Hij verdwaalde naar de vreemdste buurten en telkens werd hij van een anderen politie-post naar huis gebracht, of moest Neel hem op bureau's opsnorren. — Nu had hij honger en toch wou hij de
De Jordaan 4