47
vader, dol op het Huis van Oranje, hield dezen vlaggen-daadmoed in eere als een heilig en roemrijk wapenfeit. Zij hadden het bloed gewasschen van de handen der bedroefde Jordaners en de woestheid der anarchie getemperd. — Efi als een spottende Jordaner in Rooie Griet's tegenwoordigheid het waagde te beweren dat niet de gewelddadige oom Bokkebek, met al zijn zwaard-rumoer, maar de Kleine Gans in de lantaarnpaal was geklommen, tegen steen-worpen en kogels in, aangehitst door de luid-tierende massa, en dat dit jochie de vlaggen, aan weerskanten der brugleuningen had neergerukt, dan spoog zijn woeste nazaat vuur en vlam en dreigde alles te zullen uitroeien wat haar tegen de huid liep. — Want Rooie Griet kon knokken, kop-stooten geven en lijntjes-krabben met-de-haarspeld als de beste Willemstrater. — Haar knuisten doortrilde dommekracht en ze roeide de vlet stoerder dan menige kerel. — Rooie Griet rook naar raapolie en visch en ze dronk als een afgezwoegd kar-paard. Met bier slurpte ze drie man van den grond. En toch koesterde ze de Jordaansche traditie der chique. Groote koralen oorbellen hingen als zware bloeddroppels, peervormig uitgeloopen, den vetkuiligen hals in. Het rossige haar leek met margarine ingesmeerd, zoo glansde en plakte het om haar slapen, als rooderig-versmolten ijzersteen. De stoerige kop was groenzeepig uitgewreven met harde schuringen en de opwippende kin leek een zweet-gootje. Haar stijf-gestreken ״stukke-jakkie" hing los uit, kort, boven den breeden boezelaar, met oprijgsels en breeden band Jordanig bewerkt. De bever-bruine baaien rok wiegelde wijd af om haar vette heupen en dijen, en haar borstrok, open aan den hals, omspande een gehuzzikde vleesch-massa, trillend bij ieder woord dat ze sprak. — Pantoffels met fluweelen bolletjes, waarmee ze al de niet-Jordaansche vischvrouwen