34
lucht in een witten hitte-gloed verzogen, ter vergenoeging der half-gekookte kelder-bewoners. Dronken hurrie-troepjes, jenever-clubs, hengelaars-colleges, typig-gegroepeerd in stelletjes, hadden met andersoortige rumoerige menschenzooi, de koker-nauwe en groezelige Jordaan-buurten doorzwalkt, terwijl wonderlijk naar den avond, in stilte, tegen het rumoer in, de late Juni-zon weerglanzingen veegde van goud en dampig rood over nokjes van oude trapgevels, verzonken muurtjes; en als vuur uitschoot op geranium-potten tusschen prutserige kozijn-hekjes voor armelijke boven-woningen. De Jordaners hadden gehost en gereden en de kroegen, doorzuurd van bier, jenever, en bebroeid van rookwalm, opgepropt met hun verhitte lijven, jeukend van verzinnelijkte pret. De gouden Pinkster, daar zwommen ze, daar doken ze kopje-onder in, het getier opgepronkt met vlag en banier van ver-eenigingen te-zaam-uit, aangejaagd door het feestelijk geloei der zangstemmen en vroolijk doorklankt van vrij geld dat huppelde in hun zakken. — Wijven met hun kerels slurpten méé den heeten slok jenever en cognac, tot laat in den woeligen nacht, als het kroeg-geraas nog kookte achter groen-en-rood-doorschenen gordijnen en diepe goudwalm tusschen roe-plooien uitwaaierde. — Pinkster-Twee, was nog haveloozer en met scheller dronken gejubel door den Jordaan heengetrokken, naar buiten-buurten en uitspanningen, waar kortswijl en gevecht dooréén worstelden. Een kleurige woeligheid was over alle straten en sloppen losgebroken, die nog na-daimpen bleef in stofnevel, tot Pinkster-Drie. Sinaasappelen-venters hadden hun roep door de buurt gezongen en met hun hoog-opge-stapelde karren, een rood-oranjen gloed door straten en op koopers-tronies afgeslagen. Zuurwagens hadden gretig dorstige kelen gelokt en Volendammers waagden