31
— Sloa 'm daüd!____
— Tik 'm se tèst in mekoar____dèt fuyle beist....
die bloedhond....
— Versuyp saan .... tjomp'm!____
— Sloa daüd!____splaèt 'm de hèrses ....
Een ontzettend gedrang propte saam; honderden handen krampten in razernij naar Teun. Maar het zware smoezel-bruine gezicht van den Kaffer drong terug. Karei had bezwijmden Teun opgevangen. Als niet heel gauw politie kwam zouden ze Teun uit elkaar scheuren. Nog even konden hij en de Kaffer afweren. — Juist hoorden ze het dof gebof van gummie-stokken door de lucht en angst-geschreeuw van de op-zij-dringende menigte. Want de politie moest door den verbitterden en tegen-spartelenden menschendrom zich heenranselen. — Karei Burk gaf den bijkomenden Teun aan de agenten over. Siem werd door twintig handen tegelijk met doeken het gezicht ombonden. Verdroefd en doorstoken van smart-pijn, kermde hij akelig zoetjes....
— Maan aur____ik mot maan aur werum____
— Steik 'm kaud deur se p,ins.... dèt beist.... raasde Willem de Natbroek.
Jammerend weeklaagde de meiden-troep, huilerig en verweekelijkt. Maar de politie pakte stevig aan. Siem, half versuft van bloedverlies en pijn bleef kermen om zijn oor, dat vertrapt was tot bloedig brijtje onder het markt-smeer. Hij waggelde tegen een agent aan, die hem rustig steunde. Teun, in boeien gekneld, werd meegesleept als een opstandige vracht. Maar zijn gezicht, groen-grauw, uitgewrokt en verslapt nu hij zijn drift had gekoeld, keek wezenloos naar het getier rondom. Achter hem gierde een bende, wierpen ze met vuil en steenen, tot de politie dreigde met de sabel. Zoo, onder na-getier en gevloek, sjouwden