21
naar hen toe. Lichtzinnig was hij. Somwijlen kon voor hem de heele wereld het koliek krijgen, maar goedhartig en ridderlijk was hij ook en heel gul en breed-in-liefdegevoel. Hij wrokte nooit kleine jaloerschig-heidjes op anderen uit. Daarvoor was hij veel te onverschillig. Hij had maling aan alles. — Alleen als hij een meid wou met postuur en vraag-oogen moesten ze hem niet dwars gaan staan. Hij begreep de dweepzieke zinnelijkheid der Jordaan-meiden zóó goed dat ze met hem allerlei intiemigheden bekakelden. — Hij wist op wat voor flonkerende mode-snuisterijen ze dol waren. Hij keurde als een echte Jordaansche fijnproever hun ponny-vlokken, hun ״oor" op den kop, den wrong in zijn vlecht-dikte. — Hij proefde mee de geheimpjes van hun toilet-opschik en keurde de kleur hunner haarkammen. En toch, alles gelijk een kerel, met een kort woord. Hij kende hun stille drift voor puntige lichte schoentjes en bestrikte pantoffels, hoog gehakt, en de fijne madammerigheid van hun afge-gladde lange boezelaars met lende-banden, waarin hun postuur zoo trotscherig opgesloten leek. — Hij wist precies wat voor kuiertjes in zomer-schemer ze wilden, wat voor zoenen op hun levens-vochtige lippen, welke blommen ze het lekkerst vonden ruiken, en wat voor wisselende taal ze het gretigst hoorden. Hij kon, als een echte smakkert, op hun conventioneel eergevoel werken en wat hij niet bereikte met zijn kirrend woord, dat lokte hij met zijn weeke stern en zijn harmonica. Hij wist precies welke liedjes hij moest kiezen om ze tot huilens toe te roeren en hun hart in volle weekelijkheid en verteederings-drang te openen. En plots daartegenover kon hij ze het bloed door het lijf heen jagen, dat ze wilde hartstocht het lichaam uitschroeide. En toch bleef hij onverschillig, zóó onverschillig, dat ze hem wel wouen ranselen van