17
— Wurum tug treyrt gei sau maan lief.... ste,
Werum tug stort gei droefe troan....
Geif ik auresoak fèn ufs sinérte----
In sleepende uithalen, soms overslaand in kelig gegil, huilden de vrouwen tezaam hun lied af, terwijl vol zatte treurnis de mannenzang er door heen sleurde. In hun beneveld bewustzijn bleven de donkere zielen toch instinctief als troep bijééngewaggeld, telkens door een vóórschreeuwer ingeleid naar wisselenden deun; dan hei-boertig, de stemmen doortrild van drift-flikkeringen, dan plots weer jankend-smachtend vol kreunend geweeklaag. Zoo, met hun losgewoelde driften, zwierden ze de aalmarkt op. Meiden met liederlijke oogen, van valsch begeeren doorlicht, verzwoelde of uitgebleekte gezichten, geteisterd door wilde driften, kauwden op besuikerde brokken cocos-noot. Anderen zogen, apig de !morsige handen tegen den mond opgedrukt, de kaken vettig oversapt van zweet, appelsiens leeg. In een achterhoede-troepje rafelden meiden uit eikaars lippen gerookte paling los, woest lachend en kittelend geholpen door mee-happende kerels. —
— Wie mot t'r hoaring mit mossele-stènk,.... riep waggelend een Jordaner, een brijige eetmassa bijeengeknepen houdend op zijn katoen-zijden das.... vaaf gulde 'n maut.... mit 'n hein-en-weirtje feur de trèrn ....
— Leg d'r nie te klissebisse en freit.... lolde een meid en sloeg hem de vuist met eetbrij naar den mond.
— Trek je koasjoager en staut d'r de ribbe deur____
Kloas.... hitste Oranjekers, meid met een aardbei-rood, puisterig bevlakt gezicht, waarover ros haar heen-slobberde.
Al soorten fluweelen blousen doken óp uit den stoet, en het fonkelde zacht om de bleeke, rauwe of dronken-
2
De Jordaan