!6
zuip-drift ging werken in zijn bloed. Hij had al weer veel te veel in. Scheele Mie ratelde met een aalkar voorbij.
— Sau stiekemert, hei je je lotje weir op! ... . hoonde ze schel.
Stijn waggelde even op zijn beenen.... zei niets.
— Loa je otnaèn alleinig loocheme, oaldobber!____
lachte ze, plots in haar baaien rok, hoog opgesjord, den neus snuitend. —
Er knaagde verwijt in Stijn. — Waarom niet toegeslagen? Dertien borrels had hij al ingeklokt, op den vroegen morgen., Dat zou een dag worden. Zijn wijf wreed, geen handel, hij half de loorem in. Bestig, en nou weer lodderig het gewoel van verre bekijken, dof en treurig. —
Vlak bij het stiekeme zuip-loodsje drong plots een donkere stoet jongens en meiden achter het hek uit, met zwaar rumoer, lallend gezang en uitgelaten gekrijsch de aalmarkt opzwermend. Stijn• keek .... De stoet draaide drie-dubbel voor zijn loome oogen.... Wat een gierende bende. O! dronken was hij nog lang niet.... Als zijn wijf maar niet lostimmerde. —
Het waren kleurig-opgedirkte Zeedijk-hoeren en stelletjes Jordaansche meiden, meegesleurd in den Zaterdag-nachtschen zomer-jool. — Pas uit de walm-zware danskitten op straat getrommeld, verhit van zinnen en belust op nachtelijk avontuur, geprikkeld door uitdagende wellust-taal van schelm-kerels en lef-jongens, half en heel dronken, omgierden ze den nacht met gelal en gezang, al wilder opgezweept in hun donkere driften en beestachtige instincten. Kerels- en vrouwenzang sleepte nu zoetelijk-verdroefd een melancholieken deun door den nacht.