ÏÖ3
verbitterde gelaten, donker, grauw en verstramd van zwoeg-ernst, vertrokken droeviglijk van verbeten pijn. Ze schaamden zich voor elkaar te bekennen dat de zakken hun sneden in het vleesch; al bezweken ze, ze zouden sjorren en de smart uit het mom wegvreten. Met hun vijven ruige kerels grepen ze de suikerbaal tusschen rijst-haken, van voor en achter bij de punten, de sjorder midden-stands, en tilden tien armen de vracht hoog de lucht in, uit de schuit. Dan wrong, als een levende en kreunende caryatide, de vijfde midden-staander zich onder de baal die hij in een loggen zwik op zich gesmakt kreeg, dat zijn nek trilde van den schok. Stijn leek het altijd een pols-losse overzwik-slag uit de haken, en het rustig stutten der schouders. Maar het plette als rotssteen op den duur. De zwakste sjorders van de ploeg scholden giftig en krijschten wild een vloek weg bij iederen nieuwen nek-worp, als de harde tweehonderdponder op het rauwe, open-gescheurde rugvleesch neerzompte. Van overspanning beefden hun beenen en handen. Afschuwelijk wild en hard keken hun ver-zwollen oogen óp naar het Pand en de ladders, nog te beklauteren. Alleen Stijn, herculisch van saamgestuwde energie en kracht, gaf geen kik. Soms versjouwde hij wel dertig-duizend kilo per dag op zijn bloedende schouders, en gloeiden er wond-gaten in zijn rug die hij dadelijk moest afbetten met lauw water. Direct daarop dreef hij weer in het zure zweet, terwijl kou, wind en regen over de ploeg-beulers woei en plaste. Hun lijden was in onopstandigen wrok verstild; ze wisten
zich niet beter dan werkbeesten..... wat wofien ze
blaffen? Laat de pijn maar razen in den rug en tusschen de lendenen steken, en priemen in polsen en
beenen,____ welk ander lot verdienden zij, verzwor-
venen? —
Stiller en tragischer zwoegde de ploeg al naar de
ii»