i6i
knecht aan het Rembrandt-theater____Hij moest doorknoesten en ״reizen" op alles wat voor de hand viel. Hij moest inhalen en Neel weer op zijn hand krijgen. Als hij zoo een ״doorslagje" kon vatten was hij weer frisch. Nou leek hij een natte revolver die niet knallen kon. —
Tegen October, als de kwakken-tijd heelemaaj afgedaan had, moest Stijn zich sterken voor het afbeulende sjouwwerk aan de suiker-fabriek bij het Spaarndamaner-plein. Dan had hij een goed stuk brood. Wat deerde het of hij zich bloedwonden scheurde in zijn rug, — als er maar poen kwam, dan lachte Neel. Zakken van lood zou hij óók mannen. Rust langer, zei Neel stug, het lichaam wil zijn eisch hebben.
Maar Stijn krabde zich op zijn kanes en joeg zijn ploeg nog meer óp. Nu zou hij zijn idee niet mis-loopen.... Terwijl zij met de flesch kankaneerden, sloeg hij de haken in, zwoegde en tilde hij zich half dood. In dien tijd liet hij zich al om half zes porren; deed hij 's morgens nog van alles. Dan zette hij water te kook en koffie op een lichtje. Neel moest in bed blijven. Het was hem een prikkelend genoegen haar in alles vóór te zijn en haar een bakje op den koffer te brengen. Met de kinderen snaterde hij de honderd uit en sjokkelde ze in hun rokjes en broekjes. Hij hielp in het winkeltje, rap-voor-zijn-doen, en sneed zich zelf een 'homp brood die hij droog naar binnen werkte. —
Tegen acht uur riep hij de buurt-kameraden aan, sjokten ze tezaam naar de rookende fabriek, nog donkerend in de naargeestigheid van den morgen-nevel. Waren er dan makkers die al op de nuchtere maag vijf of zes bittertjes pakten, dan liep hij, rillend van bedwongen begeeren en afschuw, door, af wachtte tot ze weer de kroeg uitslenterden. Zoo een rotkeet,
ii
De Jordaan