40
als een onzichtbaar gefusileerde. Door Stijn werd ze in huis gedragen en met water beplast. Twee dingen had ze door deze straat-worsteling bereikt: dat inplaats van Thijs, Mooie Karei met Stijn samendeed en dat de heele buurt met ontzag over de moedige Neel had gesproken. Maar nachten lang daarna, snikte ze nog het leed van haar overkropte zenuwen uit, zonder dat Stijn of de kinderen iets merkten. —
Ook het garnalen-kraampje had ze moeten opgeven. Er ging te veel voor de woeker-procenten af; te veel voor alderlei spullen en bijwerk. Ze kon ook geen drie dingen tegelijk meer beredderen: doodvermoeiende ochtendmarkt, handeltje en huishouden. Maar het ergst was toch de weerzin ontstaan door raad van den dokter. Ze verpestte het heele leventje van Willem en de kleine Sien, ook teringachtig, als ze de kinderen in den walgelijken bakwalm liet slapen. De muren dampten zwart roet af, de zoete oliestank zoog door de krotkamertjes en bekriewelde met scherpe lucht de keeltjes der kleintjes. Willem had nooit zulke hevige hoestbuien met bloedslijm uitgebraakt en ook Sientje begon weer wreed te keelschrapen. De dokter sprak van een langzamen moord, die zij zichzelf het geweten oplaadde. Zoo een marteling kon ze haar ״Gronjeetje's" niet langer aandoen. Ook Stijn verbitterde haar leven al erger. Hij dronk weer hevig en was om beurten woest, gevaarlijk, of stom als een visch. Telkens ranselde hij onstuimiger en onredelijker de kinderen van Neels eersten man, die hij niet luchten bon als hij drank in had. Daar dwars tegen in ging Neel en dan dreigde Stijn meer dan eens met het broodmes, terwijl zij beloofde hem in beugels te zullen trappen. —
Na eenige jaren van naargeestig getob in krotten, boven en beneden, in donkere gangetjes en achter