129
in het uur volgepraat en alle droefnis van haar krot en de krot-menschen er om heen blootgelegd.... Nou afgewezen? Dan was ook alle barmhartigheid de wereld uitl Die blikken snoeten .... zonder een krimp er in van meelij, hadden ze geluisterd naar haar verhaal van uithongering en vervuiling. Er bestond geen rechtvaardigheid. Dan moest het maar met haar gaan zooals de duivel wou. Al kwam ze nou in den poeligsten scheur-gang van den Jordaan terecht en slikte ze droge aardappelen en bedelde ze broodkorst bijeen, ze zou niet meer verschrompelen in narigheid en laten waaien wat er woei. Het heele leven was een rooie-dorp-bestaan met inbegrip van de consumtie, ironiseerde zij er schamper bij. — Ze verzonken in duisterder armoe. Van de Lindenstraat werden ze op de keien gezet voor drie weken huurschuld. Op het Vuile Weespad kropen ze in een achterkrot, stikdonker hok waar ze de klierige en bleeke snoetjes der honger-kindertjes alleen in schemergrauw voor zich zag, stil vragen naar eten. Al haar energie was weggeslagen uit haar driftknuisten. Ze voelde zich beverig en benauwd. En Stijn kwam, heele dagen rondzwervend, dronkener dan ooit thuis. Ze sloeg en «tampte hem in het gezicht en hij sleurde Neel van de trapjes af, in koelen wreedheids-drang. Ze dacht de eeuwigheid in te gaan van chagrijnigheid en wrokkende woede. Ze kon best haar kinderen aan de oude Teertuinen neerplakken, vóór een schoenenbak. Dan ver-tergde ze zich zelf niet iederen dag van verdriet, nu de kleuters het giftige krakeel van man en vrouw vlak op de handen meeleefden. — Plots leek er een uitkomst, zag ze een gunstig duwtje van het lot naar het betere toe. Er was een aardig beklant bierhuisje leeggekomen in de Vinkenstraat. Een oude ploegmakker van Stijn, die een ״twintegie" had getrokken, sprong bij met vijftig gulden. De rest, dertig pop, kon uit de winst
9
De Jordaan