128
verhaal hoorde, al zijn aandacht schenkend aan de gezaagde snuisterijtjes, boven op een gebarsten kastje, van haar Jan. Voor een prikje wou hij die knutsel-dingetjes wel afkoopen, zei hij minachtend. Maar Neel had hem toen bijna de deur uitgekeild. Wat, die schoone dingen van haar Jan, wegkoopen en verachtelijk prut-serijtjes noemen? — Het report was niet gunstig; Neel werd afgewezen voor ondersteun, omdat een diamantslijpers-vrouw door eigen schuld den boel verbrassend, op geen hulp mocht rekenen. Dat werd ״casjuweel!" Zoo een „rasfeule"! Nou had hij het verhaal half beluisterd en gerapporteerd dat ze nóg met een diamantslijper getrouwd was. Een malle vergissing. Ze zou even bij de heeren haar bed opschudden. Zoo een ondier van een broeder, van nijd dat hij Jans spulletjes niet kon langvingeren. Bij de heeren vertelde ze dat haar verdienende man, al ruim drie jaar dood was. Ze jammerde haar leef-ellende in alle bizonderheid uit. Ze vertoonde haar lommerdbriefjes van het allerdringendste goed, dat ze toch had weggebracht. Ze probeerde haar sarcasme te temperen, somde alleen bange werkeloosheids-feiten op. Dat ze nog nooit in zoo een vunzige schooiers-omgeving had geleefd, op één plee met hun veertigen bewoners; lurkend aan één kraan, in een stank en poeligheid die heel haar wezen den moed ontnam om verder te leven met haar zieken Willem. Ze stortte het binnenste en smartelijkste van haar hart uit. Ze dacht, door het stille luisteren misleid: zie zoo, gewonnen, een vrije hap brood voor de kinderen althans. Maar een week later vernam ze dat haar verzoek om bijstand aan het armenhuis weer werd teruggewezen. Ze kon best vijftien cent in de week ziekenbriefjes betalen, haar man was jong en had ouders met geld. — Neel vloekte en raasde toen zooals ze nog nooit in haar leven gevloekt en geraasd had. Nou leek de kous afl Zij had daar vijf kwartier