8
trok... zijn over-rijkelijk kost-verdienen. Hij was diamantslijper, en werd door al zijn kameraden geroemd als een premier-werkman. Nee, nou zag Neel het goed, hij had niets stiekems en schijnheiligs al leek hij wat stil en voor-zich-zelf. Zij voelde nu geen bekommeringen meer; ze wou trouwen. Jan had altijd werk en Neel gaf hij een week-geld van ruim veertig gulden. Het klonk als een fabel door de buurt. Jan kon het doen, wijl hij nooit bijna dronk, niets verdobbelde en opgulzigde in vettige lekkernijen. Neel was den koning te rijk. Ze had nooit ruzietjes te blus-schen; nooit schulden te verbergen, en voor Jan mocht ze den duivel slaan, hij moeide er zich niet mee. Op haar woning was zij volop baas. Al sprak Jan niet veel, toch was hij een en al levendige gezelligheid; heelemaal een thuis-plakker van de goede soort. Want hij hield dol van knutselend zelf-timmeren, figuurzagen en van zang. Hij prutste voor haar van alles handig in mekaar, en ook voor de kinderen allerlei leuke snuisterijen. Zijn handen hadden genieïgheid ״ voor alle fijne werkjes. Hij knipte figuren, zaagde heele parken en stadjes bijeen; hij maakte bootjes en scheepjes onder stolpen. En daar tusschendoor.... zijn zang. Van twee liedertafels was hij werkend lid, en als origineel schepsel, verzuimde hij geen enkele repetitie. Met zijn mooi, hoog en zacht-welluidend tenoortje, kon hij Neel altijd in weekelijke beroering brengen. Het ging haar dan zoo om het hart kriebelen. En meer dan eens, op Zaterdagmiddag, als hij vroeg van de fabriek kwam, en hij onder zijn geplak en geknutsel en zacht gezaag dóór, allerlei verhevigheid inzette..... over fonkelende starren,____ morgenstond, ____en Gods schepping, onvolprezen____zat ze
stiekem in het keukentje te grienen voor haar fornuisje en mengde, heelemaal van streek en huilend, zijn lieve-