113
glad uit den nek omgebonden. O! wat had ze eigenlijk
fel het land aan die Heintje____ dat lekkere dansen
met Karei en dat zweverige verbergen en onzekere vrijen tusschen die twee, waar niemand achter kwam
en waar eigenlijk alleen hun oogen van klapten____
Nou ja.... En dan, nog veel ״faandere", „immesse" boezelaars als Heintje; dof-zwart, (met !fluweelen borduursels en tres en afzetsels.... Die stonden haar prachtig. Ze was zoo lang als Mooie Karei, maar in de om-het-lijf-gestrakte befjes leek ze nog langer. In de effenheid van het dof-zwarte voorschoot kon ze zoo aanhalige plooien trekken. Ze kon er zoo mee spelen, zoo lenig en gezwind. Nou had ze een lichtblauwe blouse.... fijn, van zij-katoen. Een reep kant er om heen, moest ze nog zien te krijgen van Gijs, dien goeierd. En dan haar schoentjes, geel, met héél hooge hakken.... fijn! Ze stonden in haar insteekje en ze zag ze de hééle week vóór zich. Zondags tippelde ze er uit.... fijn! — En dan een beetje reuk, een scheutje maar, net als de dames; niet zoo dik-op____fijn!
De buurt in en uit en al die vlammende jaloersigheid in de oogen van de naglurende wijven.... fijn! En de kerels op de bruggen die haar nariepen, allerlei verliefde naampjes. En dan.... dan.... o, hoe bonkte het in „d'r aage",...,. dan loeren, uit de verte, bij de korte Prinsengracht en Haarlemmerdijk, of ze Mooie Karei zag aanslenteren, tusschen de anderen in. Als ze hem zag, dan recht-óp zich uitgerekt, twee handen vlug in een streek langs haar corset, langs haar heupen, alles glad, even snel-oplichtend haar rok, met de hand lang3 haar kous glijdend.... en dan met een trotsch-minach-tend vaartje naar vóór, vlak langs hem, doend alsof ze zelfs het puntje van zijn neus niet gezien had. Zóó kon ze hem pesten, dacht ze, tot hij eens, op een goeien dag los-schoot en ze haver zou krijgen. Soms verDe Jordaan 8