100
reld rondging, wist hij voor zich zelf, vaag, zijn instincten in bedwang te hebben. Daarom leefde hij niet in groote verschrikking, noch in zwarte, het leven bewal-mende somberheid.
Vlak achter hem aan sukkelde vader Scheendert in, om met de kinders van Nel, een kuiertje te maken. Dat deed hij iederen dag, al kreeg hij er niks voor. Maar meestal gaf Nel hem borrelgeld. Ze hield niet van Frans' vader, omdat hij schijnheilig en doovig was. Want moesten er babbeltjes oververteld worden dan had die schijnheilige doove altijd het mééste gehoord. Hij zag er erg vervallen uit, vader Scheendert, met zijn verslapte trekken en waterige oogen, Een en zeventig werd hij en toch leek hij ruim tachtig jaar. In zijn paars-vaal gezicht beefde de onderkaak hevig op en neer, en door zijn dun-lippigen mond schoten telkens pijn-scheuten van zware oor-zinkens, waarzonder hij bijna nooit was. Een dot vuile watten met zoete olie besopt, propte ver zijn harige linker-oorschelp uit. Zijn heel gebit was leeg getrokken op één reuzige tand na, in de bovenkaak wortelend en van wild vleesch overgroeid. Vader Scheendert mummelde altijd op woordjes die niemand verstond. Hij omkringde zich in een sfeer van oude-mannen-zelfspraak, wat hem iets verwezens en stug-vereenzelvigds gaf. En toch luisterde hij onder eigen woord-gekauw door, naar alles wat om hem heen gebeurde. —
Achter de jongentjes was hij op een ouden stoel stram neergezakt en zijn pruimpje hield hij waaks bewaard in zijn pet. Nel duwde al de gasten een bakje koffie toe, dadelijk weer naar het bedje van Annetje zich keerend, alz ze hoest hoorde losbreken.
— Nel,.... as je je wicht doar f'rmaurd hep, help maèn dèn auk efïe an 'n leifetje hiernoamoals.... ik lust fèst soep init engele-kluyfies.... en 'n koantje fleisch...