58 GROOTE FIGUREN
,,Elsevier's Maandschrift (1827)"). „Wat men vroeger voor een verlengstuk en een slecht verlengstuk gehouden had der klassieke geschiedenis en beschaving, bleek een heel eigen beschaving te zijn, met eigen fundament en eigen invloedssfeer". Ik verwerp alleen haar koele verstarring, in de twaalfde en dertiende eeuw; haar bedriege-lijke misvorming, haar bizarheid, onechtheid, haar saaie opgesmuktheid, haar manier, haar latere doode vormenverstijving. Hier ging Giotto (geen „vuur-karakter" als Dante) tegenin als hersteller; veel oorspronkelijker dan hernieuwers uit de Sieneesche school. Toch is ook in Giotto absoluut geen saamgroei van stijl en leven, al begeert hij monumentaal-scheppende eenheid. In zijn besloten individualisme is hij onbewuste voorlooper van Quattrocento; in zijn uitworp van concepties: Cinquecento; daardoor bevestiger en ontkenner van zichzelf; is hij door zekere psychische stijl-elementen, mensch der Yroeg-renaissance en door zijn denken, mensch der Hoog-renaissance. Giotto is om beurten realistisch en antiek, omverwerper en streng behouder; naturalistisch en stijf, naïef en geraffineerd, impulsief en beredeneerd, manlijk en week, androgynisch en a-typisch.
Èranciscus leefde uit oneindig dieper, alomvattender, innerlijker eenheid. Zeer eigenaardig merkt Henr. Roland Holst op: „Ware hij een eeuw later in Noord-Italië geboren, de Kerk, die hem nu heilig verklaarde, had hem misschien verdoemd als ketter".
XHI
Al schuchter overmijmerend mijn eenzame gevoelens over Giotto, ontstaan uit een, aan alle kanten ervaren overschatting van den Florentijn; vooral geprikkeld door