52 GROOTE FIGUREN
lijkst. Ik herkende hem als een verafschuwer van het lage en zag hem ademen met Dante in één spheer1). Hij verscheen ontzachlijk in zijn afschuw, en hij was aanbiddelijk in zijn liefde. Zou ik hem nu verloochenen? Kooit, in pijn zelfs niet. Hij is groot, diep en heel menschelijk, Giotto, in al ziele-spanningen en geestelijke tegenstroomingen. Toch was hij van het allerhoogste in kunst nimmer een voortbrenger. Da Yinci noch Rembrandt (heeft niet met tijdverschillen, alléén met scheppende zienersmaeht te maken) omvatten hem geheel, zooals het universeele, het individueele omkringt. En nu voel ik, dat er een Gemeenschap te groeien komt, waarin critische keurders, niét Giotto's tot-nieuw-leven-wek-kende persoonlijkheid noch invloed op leerlingen en navolgers, doch uitsluitend zijn arbeid opzichzelf zullen schatten, — dat zij Giotto's werk dan ver, oneindig ver beneden Eranciscus' religieus en geheel vergeestelijkt levensniveau plaatsen.
IX
Ach ja, Giotto brak met de archaeologische schilderkunst en met verduft-kerkelijk-Byzantijnsche traditie. Giotto's fresco's zijn bloeiende, oorspronkelijke scheppingen. Hij zag de westersche en oostersche Middel-eeuwsche gemeenschap soms origineel-realistisch, met hel-klare en durvende oogen. Naast de naïeve plastiek van het Goede-Herderschap en Orante als zaligheidssymbool der oud-christelijke catacomben-kunst, is Giotto een toch formalistisch naturalist. Hij is een vroom-ontroerde, een dramatisch-bewogene hartstochten-natuur
Niét in Dante's scholéstisch-theologische spheer, dor-diepzinnig. Wél in zijn intellectueele liefde die, naar Molkenboer zegt, éérst ״harte-liefde" geweest is.