OVER FRANCISCUS VAN ASSISI 51
voor waarlijk Grooten, al kan er een uur komen dat we met al soorten vroegere en tegenwoordige genegenheden afrekenen moeten, omdat het leven zelf in onver-biddelijken vorm afrekening eischt en ieder zelfbedrog daarover, in eigen wezen voortvreet.
Ik werd nimmer boosaardiglijk gekweld door perverse verminkingsbegeerte: het éénmaal vereerde (dat wat ons de oogen opende, ons deed lachen en schreien), gelijk velen, uit een soort wreede bezetenheid, waan en jaloezie, te willen krenken of vernielen.
Ik zag den idealistischen Florentijn, als grootmensche-lijken Christen, ondanks typische antinomieën in verkondigde vroomheid. Hij dook uit half-donkere eeuwen op, gelijk een bestoker van leerstellingen, van versteende opvattingen in kerkelijke kunst, en niet als een zoel en zinnelijk na-vernisser van de Byzantijners. Ik zag hem als hernieuwer, die met echt danteske visioenenmacht een nieuwe wereld van oproerigheid in vormen en techniek schiep en half-gesmoorde zieners-aandriften ontketende. Ik zag hem in heel zijn levenskracht, van dwang-conventie zijner twaalfde- en dertiende-eeuwsche voorgangers zich losscheuren. Hij bracht golving en trilling in de hiëratische onbewegelijkheid van geschilderde automaat-menschen. Hij wischte innerlijk meer uit dan uiterlijk ooit de verminkende en plunderende krijgstroepen van Barbarossa het vermochten, in kerken en paleizen. Ik zag hem als hater van het doode in de Byzantijnsche kunst, verachter van al het vormelijke, het ontzielde, in een plastiek die de veel strakkere ideëelheid van het West-Romeinsche Christen-ideaal ontsnapte, die de Christelijke Gods-idee eigenlijk vertroebelde met oriëntale driften en oostersche praal. Ik zag Giotto als een geweldig bouwer en muurschilder in Assisi, in Verona, Rome, Ferrara; in Padua het heer