50 GROOTE FIGUREN
yn
Als dertiende- en veertiende-eeuwsche schilderkunst, zijn Giotto's middeleeuwsche allegorieën van Franciscus ״an sich", van edele beteekenis. In hun tijd waren ze een donker en licht geruisch.
Giotto's realiteits-macht is hier en daar een bijna kettersche afscheuring van kerkelijke kunsttraditie en vormendwang. Maar hoe ver blijft ze onder de cos-mische liefde van Franciscus en hoe ver onder het vurig-zeeglanzige woord en den gemoeds-angst, onder melodie en rhytmus van Dante's taal, van den visioenair die ook zeer huiveringwekkend-reahstisch kon beelden in zijn ״Inferno".
Franciscus is oneindig veel heiliger, menschelijker in boete-, berouw- en gebeds-predikingen en dieper in broederliefde, dan ooit Giotto's schilderingen vermochten uit te drukken1). Fra Angelico's transcendente godsvrucht staat ״den ridderlijken arme" van Christus en den Zanger Gods, nog veel nader.
VIII
Ik word na het uitspreken van dit oordeel, groote innerlijke onrust in mijzelf gewaar.
״Eens, bijna twintig jaar her, heb ik met verrukking over Giotto geschreven, in een Toorop-studie. Van mijn bezinnende jeugd af, behield ik in heilige heugnis liefde