44 GROOTE FIGUREN
II
Het potsierlijkste geval van letterdieverij en gedachten-dieverij, heeft de vermetele Stendhal ons allicht ״geschonken" in zijn ,,Histoire de la peinture en Italië".
Oppervlakkiger en armelijker gekeuvel over Giotto, is niet denkbaar. In dit heele werk van den geestelijken aristocraat, blijkt alleen het gestolene. . . belangrijk! Stendhal vertaalde, doch hij eigende zich het vertaalde geheel toe. „II traduit peu fidèlement", verklaart Paul Arbelet in zijn ״annotaties". Doch in zijn ״Préface" op de ״Histoire" van Stendhal, doet hij eerst een boekje over Henri Beyle open. Arbelet noemt Stendhal's geschiedenis der Italiaansche schilderkunst één lang en kunstig-volgehouden plagiaat, al is er hier en daar rapheid en klare fijnheid van stijl (naar mijn meening nergens te vinden in dit boek)1). Stendhal maakt zich doorloopend schuldig aan de meest onbeschaamde naschrijve-rij. Het ergerlijkste bestal hij wel Lanzi, ״Storia pittorica dell' Italia". Stendhal besteelt Amoretti, hij besteelt Giuseppo Bossi. Van Venturi neemt hij gansche hoofdstukken over. Met slechts feiten ontleent hij aan hen, doch hij maakt zich meester van hun persoonlijk oordeel en hun meeningen. Hij steelt van Mallet en van Lalande. Hij plundert Pignotti's ״Storia della Toscana". De ״Edinburgh Beview" besteelt hij zoo, dat er heele hoofdstukken uit verdwijnen.
Deze rampzalige nakletserij en gapperij van den toch zoo grooten Stendhal, wordt door Arbelet op zijn wijze nog psychologisch verklaard, en zelfs ten deele in eigenaardige bescherming genomen. Beyle, zegt hij, maakte van het plagiaat een werkmethode...
x) Balzac, in zijn studie over ״La Chartreuse de Parme", hekelde reeds zeer scherp Stendhal's stijlgebreken. Arme Balzac, hoezeer zou hij zelf vernietigende stijlcritiek van groote en kleine beunhazen, op eigen werken ondervindenl