28 GROOTE FIGUREN
Zon", „zuster Maan" en „broeder Dood", toch ook een innig deel vroom-cosmische natuurverrukking trilt1).
Over Franciscus' natuurliefde zou een boekdeel geschreven kunnen worden. Hij ontwortelde met zijn vurige scheppingsliefde, gnostici en kerktheologen en vroeg-middeleeuwsche, religieuse opvattingen, die de natuur verachtten als stoffelijkheid tegenover den Geest. Zelfs Erigena, de vroeg-scholastische, neo-platonische philosooph, negende-eeuwer, — Chamberlain wijst er op, p. 887—888: „Die Grundlagen", — hield natuurbewondering voor een met echtbreuk vergelijkbare zonde. Hier tegenover Franciscus met zijn Hymne, zoo eindeloos cosmisch en wijd van gevoel. Hoe aanzag hij moeder aarde, duizendglanzige bloemen, het wonder van sterren en maan. Hoe zegende hij perzik, amandel, en hoe gelukzalig zong hij tusschen de olijven. . . Zijn natuurliefde is mystieke verrukking, is él hartstochtelijke vroomheid. Hij breekt door het beperkende sectarisme der kerkelijke lyriek heen met zijn scheppings-extase. zuiverder nog dan Böhme1).
Of Chamberlain juist ziet, door te beweren dat Jakob Böhme de natuur boven de Heilige Schrift plaatst, mag zeer betwijfeld worden. Ook Yan Marle schrijft, in zijn groot werk „The Development of the Italian Schools of Painting", deel I, hoofdst. 6: „Influences during the XIII Century", p. 258:
„While the unrealistic conception of Christ and the saints and the abstract mysticism of the age had produced the inhuman and symmetrical forms of Byzantine art, St. Francis' conception in which the beauty of all
1 ) Paolo Arcari acht den Zonnezang ״bien plus encore que le psaume 148 de David, 1'hymne de 1'universelle reconnaissance envers Celui qui nousadonné la vie et envers tout ce qui nous fait vivre". (״Les Laudi").