Levensgang, tweede deel

Titel
Levensgang, tweede deel

Jaar
1905

Druk
1908

Overig
4ed 1908

Pagina's
198



79

Daar zat ie nou weer, 'n beetje mallig aangedaan, in z'n stil-donker caféhoekje, waar nu aan 't buffet 'n lichtje half opgestoken was. Wat wou ie nou met die feitjes ?... was dat nou de moeite waard ?... alsof ie niet aan heel wat anders te denken had, en als 'r dan toch 'n beetje gehuil over vreemde-droevige dingen in 'm was, laat ie zich dan niet zijn mal-triestig leventje herinneren, maar alles wat ie nou zag als kerel. Plots zich vermannend, trok ie zich uit z'n gesuf, liep naar 't buffet, trommelde met z'n centen op de toonbank tot 'r 'n juffer kwam, betaalde en ging op weg, naar huis. Onder 't loopen vergat ie weer heelemaal dat vluchtig ingeslopen gedenk aan z'n vroeger leventje en zong 't alleen weer in 'm:

Eva komt kerel, Eva!

Den volgenden morgen bleef ie op z'n kamertje, tot 's middags lezen, aan één stuk door, nieuwe boeken die ie bij geleend had van kennissen, telkens met rustpoozen denkend aan Eva, omkoesterd door vreugde om haar komst. Dat idéé moest ie vlak bij z'n gelees, gemijmer en gewandel hebben ; geen oogenblik kon ie er meer van af, en als ie even afgedwaald was van dat gevoel, dan herhaalde ie 't weer in zich-zelf, klonk 't 'm heelemaal nieuw, alsof ie 't nooit gehoord had, met al stijgender verrassingsgevoel, al maar sterker nu ie 'r dichter bij kwam met de dagen. Tegen half twee stapte ie op om weer te te wandelen, zich in de open lucht te voelen, te bewegen, ruim en gelukkig in sterke windwarreling. Buitenom zou ie gaan, de Kruis-laan door bij de Meer.

Onstuimige gier-winden woeien boven z'n hoofd. De lucht was droog-zonnig-bebuid. Flink liep ie door tegen vlagen in, met 't voelen van rukwind-verzet tegen z'n beenen en lijf, wat ie heerlijk vond. Langs 't kerkhof ging ie de Meer in. Blij voelde ie zich al, buiten de stad te komen, op die stille, leege wegen. Gauw stond ie midden in 'n oneindige laan, verpoortend in diep verschiet tusschen uitgemergeld kaal van winterhoornen, woest zwiepend de lucht instriemend. Nou hoorde ie in dat bar-zwiepende tak-gestriem groote, verpletterende stilte, ontzettende alleenheid; hoorde ie 't zeegolvengeloei en bulderend windgeraas van de hoogste boomen, met soms nog woest afval-gestrooi en geslier van verrotte, bruin-gele bladeren. Dat vond ie heerlijk-hevig, rondom laag grasgekruip van wei en akkers, met dat donderen van den wind, zoo midden in die alleene lanen, heerlijk z'n borst inzwellend, van frischheid en genot, rustgevend, breed, machtig. [Er was verrukking voor 'm in dat gerammei, en elke boom met z'n verkleurde mosbulten stond te huiveren in de winterteistering. Van boven klaagden de takken in wild geloei hun smart uit; van boven was alles zwiepend gebuig, angstgesprei en neergewring van takkronkels, in doodsche kaalheid vermagerd en ontvleescht, toch tintel-fel soms in hun bruin-grauw, onder scherp-blauw beplekte hemelbrokken. Wilder ־werd 't dondergeraas rondom, hoe verder ie kwam, en heerlijker voelde ie de kracht die alles zoo teisterde. En als ie z'n oogen even dicht deed, hoorde ie van verre, in twee ont-

Deze tekst is geautomatiseerd gemaakt met OCR (Optical Character Recognition).
Deze techniek levert geen 100% correct resultaat op. Dat betekent dat er onjuiste tekens in de tekst kunnen voorkomen.


Weergave
Afbeelding / Tekst (OCR)

Alle boeken in deze digitale bibliotheek kunt u gratis lezen of downloaden. Met een vrijwillige donatie helpt u ons met het in stand houden en verder uitbreiden van de bibliotheek. Klik hier als u een bijdrage wilt overmaken.