59
Slaap en vermoeienis waren onder 't praten in 'm weggezakt, en Hols zag ie zitten, onbeweeglijk, luisterend gespannen naar geluiden, zonder te weten waar ze vandaan kwamen. Hein was zich, in 't kwartiertje dat ie naast Zeelt zat, gelukkig en erg onrustig toch tegelijk gaan voelen. Hoewel ie heel goed naar Zeelt luisterde, ving ie toch geluiden op die ie dacht van beneden te hooren, en dan schokte z'n hart van blijdschap en angst tegelijk. Zeelt wist niet hoe zalig-gelukkig Hein zich voelde, door te denken dat ie op 'n paar trappen afstand maar van Eva was. Eenmaal gezeten, met z'n rug tegen den rand van de werktafel achter 'm, 'n beetje ineen-geknust, stil uitsoezend eigen vermoeienis van fabriek, ging al maar dat raar lekkere, angstig-blije gevoel door 'm, dat ie nou vlak bij Eva was. Als ze eens op kwam loopen, bij toeval, en ze zou 'm zien ? Hemel waar zou ie zich dan verschuilen ? Zou ie zich wel verschuilen ?
En Zeelt sprak door. Hein hoorde, maar ving toch op omklan-kingen en ruisch-geluiden van beneden. — Wacht es... hoorde ie daar niet iets, èrg duidelijk? Ja waarachtig, er kwam iemand de trap op. Met 'n onrustig gezicht dwong ie Zeelt óók te luisteren; maar die, beter bekend met 't gekraak rondom de avondwerkplaats, zei 'm dat 'r niemand was, maar de wind rondom 't huis joeg. Nou sprak Zeelt weer door over de lui en de flinke kerels die ie ontmoet had, met grootere stilte-tusschenpoozen, maar al verhitter, over de toekomstige organizatie, en Hein, in de schaduw rond rossig lamplicht, luisterde innig-stil uit z'n hoekje, maar toch dikwijls met z'n gedachten wèg, denkend aan Eva, waar ze zijn zou, wat ze nou doen zou, of ze alleen zou zitten in haar kamer en hoè, en of ze nou praatte, beneden achter die deur, waaruit ie straks zooveel lawaai en gelach had gehoord toen ie zachtjes opgeloopen was naar Zeelt. Zou ie hèm eens iets luchtigjes er over vragen? Nee, dat stond te mal, en was ook leelijk-nieuwsgierig. Wat zou ie 'm aankijken en vragen: wat he-je d'r mee noodig. Zeelt was nu ook stil. De starre afwezigheid van Hols, z'n weinig tegenstribbelen, zag ie aan voor langzame verweeking van z'n anarchistisch sentiment. Wat Hols, onder z'n eigen gedenk door, van 't plan hoorde, vond ie zoo goed, dat ie, glimlachend, zonder iets te zeggen, toestemde, of ja-schudde, toeschietelijker en strij-lusteloos door de spanning van eigen luisteren naar geleef van beneden en verlangen naar Eva.
Plots was onder z'n vreugde-gedenk alléén aan Eva, 'n ander gevoel in 'm opgedrongen. Als nou eens niet zij, maar Bresser zelf kwam op-loopen!.. god-nog-an-toe, waar moest ie dan heen? Nou was al z'n rus-tig-zich-invlijen in z'n gedachte-verlangen naar Eva gedaan. Daar stond voor 'm 't dreigende, hautaine parvenugezicht van haar vader, die 'm vroeg hoe ie 't durfde wagen, zonder zijn toestemming, hier te komen. Maar hij zou zeggen dat Zeelt 'm had gevraagd, en dat ie zich niet liet beleedigen. In z'n angstgedachte was ie opgestaan,