54
— Ik zal u maar niet langer ophouê . . . toch wou 'k u nog iets verzoeke.
Eva's stem was 'n beetje gedaald, en in haar houding zakte iets beschroomds.
— Ga gerust uw gang juffrouw, — zei Zeelt, 'n beetje nieuwsgierig.
— Spreekt u meneer Hols nog deze week?
Zeelt kleurde licht, z'n hart bonsde; hij dacht dat 't 'n spottende toespeling was op Heins komst straks, en dat ze hèm 'n strik wou spannen. Toch zou ie zich maar van-den-domme houên.
— Waarschijnlik wel, juffrouw.
O ja .... dan heb 'k 'n boodschap voor 'm. Ik had 'm beloofd, ziet u, dat mag ü alleen wete, eens met 'm mee te gaan ...
Weer kwam er lichte gêne in Eva, en haar prachtig gezicht donker-bloosde. Ze vond 't mal en bakvischachtig-nuffig van zichzelf, dat kleuren nu, maar ze kon 't niet bedwingen; ze vond 't flauw, kinderachtig, maar ze was toch maar middenin haar woorden blijven steken, en meneer Zeelt had zoo vreemdjes z'n lippen vertrokken, onder 't koud blazen van 'n stok die allang niet meer warm was. Toen inééns was ze veel dichter bij Zeelt komen staan, in haar volle lengte, van uit 't groezelig schemer bij de gangdeur in 't licht. Haar slank lichaam, heerlijk van teêr-buigzame lijnen, stond hoog-fier voor 'm in 't diep-rood van haar effen japon; haar kapselkuif donkerde raaf-zwart, wilder nog dan overdag, en haar mondje speelde fijn-raak 'n glimlach van begrijpen terug tegen Zeelt, die nog koud blies z'n stok. Toch wou ze geen verklaring geven.
— Nu wou 'k graag, als u 'm spreekt, dat u 'm zegt, dat 'k de volgende week Donderdagavond vrij heb gemaakt, ... en dat 'k om negen uur in de boekwinkel van Prege op de Leidschegracht ben ... wilt u 'm dat zegge?
— Zonder mankeere juffrouw.
— Dank u zeer,... goeienavond meneer Zeelt, pakt u maar gauw in, 't is hier heusch niet te zitte.
Eva was wég, — de eerste stilte huiverde weer door de werkplaats. — Bij tienen en Hols was er nóg niet. Dan zal ie wel niet meer komen. Maar nu was ie nog minder bij z'n werk dan eerst.
Uit de gang bij de werkplaatsdeur, die Eva wijd-open had gelaten, kwam 'n beetje rumoer op 'm af van schreeuwende stemmen uit 't huis. En Zeelt dacht nu alleen aan Eva, aan haar mooi, innig-lief gezicht, en toch zoo vreemd-apart, dat daar nog zoo voor 'm stond. Wat 'n heerlijk meisje, wat 'n zachtheid. Zou ze op Hols 'n beetje verkikkerd wezen? Zou 't? Toch niet, al kon ie 't zich wel voorstellen; zij met haar aparten smaak en kijk op menschen en dingen, haar doordrijven van iets wat ze zelf mooi vond. Hij kende 'r 'n beetje, en als ie nou 's goed Hols aankeek, begreep ie best dat die, met z'n levensvuur, z'n oprechte, kinderlijke natuur, haar gepakt had. En niet alleen daarmee. Ook hij voelde dat er véél meer pit in Hols zat dan in duizend van zijn persoontje, véél