Levensgang, tweede deel

Titel
Levensgang, tweede deel

Jaar
1905

Druk
1908

Overig
4ed 1908

Pagina's
198



kruizemunt, 's avonds omdrupt van wondre waterpaarlen, waar 't licht z'n laatste kleurschittering in hing.

f,Zoo vierde ze lente, midden in 't brandende en teederste koloriet van 'n aangeurenden zomer. En zooals 'n prachtvreemde schelp, vèr van de zee, in teerste en blankste kronkels van z'n albasten binnenste verborgen houdt, waar j'm ook meedraagt, 't zeegezucht, de vèr-zangerige, zacht-ruischende naklacht van z'n eewig geheim-zinnigen golvenzang, wat gedempter alleen, zoo ook bleef in haar ziel al maar rondneuriën, rondruischen, waar ze dwaalde, dat zomerleven, doorgedroomd in die alomme stilte en licht, 't nalevend gedempter in de stad, als goddelijk herinneringsspelj

Nu kwam de winter weer op 'r af, minder vrijheid en stille verrukkingsuren. En meteen dat klagende gevoel dat ze nooit in 't heele leven had gestaan. Hols had ze beloofd mee te gaan. Ze zou 't doen, nog wat later, meer in den winter, als ze vrijer kon zijn. Ze voelde wel dat ook hij graag bij 'r was, dat had z'n open kinderlijk vreugde-gekijk, toen ze 't 'm voorstelde, al lang gezegd. Maar ze vond 't zoo naar dat z'm niet kon roepen bij zich thuis, dat ie 'r moest zien als 'n schuchtere vluchtelinge. Wat dolgraag had ze 't haar moeder gezegd, maar ze wist hoe hevig 't haar zou schokken, als ze hoorde dat 't 'n ״krist" was. En hoe kón ze hèm in huis nemen, zonder beleedigingen van haar vader ? Wat'n herrie zou 'r niet losbarsten, en wat zou ie krijschen en vloeken! Nee, ze moest 't maar zóo doen, dat ze niet herkend werd, 't was toch misschien voor 'n keertje, en dan beter voor al 't dwaze familiegeklets en gespreek, 't Was maar meer om eens te zijn met hèm, eens naast 'm te loopen, niet meer dan 'n uurtje, 'm nog eens te hooren. Als ie 't maar niet dwaas vond, dat verbergen en half schuilgaan van 'r; als ie 't maar niet ging zien als 'n beleediging, 'n verschuilen van stand-verschil; als 't 'm maar niet kwetste, want nooit nog had ze zoo'n zuiverheid in kijken en zeggen, van 'n jongen man, naar haar, vróuw, gezien als in Hols, ondanks z'n opvliegen en pijnlijke lichtgekwetstheid. Om niets ter wereld wou z'm grieven; dan zou ze liever thuisblijven.

Maar nu had ze genoeg gesuft en gedacht. Even nog zou ze haar serafientje laten zingen, éven, uit dien groenen schemerhoek, voor 'r zelf, 't voorspel van haar Graal-liefde, dat vroom-aanbiddende, dat meer was smeeken dan vragen.

[Als door 'n wervelvind van zilveren figuurtjes aangezweefd, rij-de 'n zacht klankenpaleisje voor haar óp .. . 't geschemer om haar heen werd dieper nog getemperd.... Daar kwam 't al, 't smeekende, 't weenen van de violen . .. Vol diepsten weemoed werd ze opgelicht in zoetste, dringende stijging van melodie, die haar wèg zweefde in ruimte-licht, al hooger en ijler... Dan, zacht dalend in toover-achtigen klankroes, als terugzonk de melodie, en bevend week

Deze tekst is geautomatiseerd gemaakt met OCR (Optical Character Recognition).
Deze techniek levert geen 100% correct resultaat op. Dat betekent dat er onjuiste tekens in de tekst kunnen voorkomen.


Weergave
Afbeelding / Tekst (OCR)

Alle boeken in deze digitale bibliotheek kunt u gratis lezen of downloaden. Met een vrijwillige donatie helpt u ons met het in stand houden en verder uitbreiden van de bibliotheek. Klik hier als u een bijdrage wilt overmaken.