36
alleen anders weer bij 't vallen van 't vreemd-duistere, meer omdroefd dan van stillen weemoed, dringender, prangender, maar toch rustig, en o zoo oplossend in die hevige stilte, waardoor ze alles zag en hoorde veel zuiverder dan waar ook. Dan kwam iets in haar diepste natuur tot bewustzijn, dat ze in de stad nooit goed onder de oogen keek.£Daar juist voelde ze, dat ze naast al haar ander begeer mocht denken aan lichaamsliefde, zooals ze 't nu dagelijks zelf zag uitstorten onder alle soort bloemen en dieren in korten leefdrift; die opjoeg en kittelde de verbeelding als 't niet zoo gezond-eenvoudig uitkwam, op zich-zelf niets onreins of plats voor haar had. 'n Drift die ze niet dierlijk dacht, al was deze ook door haar mensch-zijn hooger־op samengedacht met 'n man-ideaal, maar toch menschelijk moest blijven, gezond, oprecht, zonder geheimzinnig geprikkel van 'n gevoelssfeer, die er niets mee te maken had, zonder bijgedachten, rare uitdenk-seltjes en vreemd-duistere meisjesverwachtingen. In de stad omdromd van begeer-mannen, voelde ze dat niet zoo krachtig altijd, en had ze neiging haar lijflust te vertrappen als iets walgelijks in haar, dat er best uit kon, meer als reaktie op 't begeerlijk-grof uitkomende van de aanbidders en hun verhitte zinnelijkheid, dan op haar eigen gevoeQ Maar was ze daar, midden in 't groote natuur-gebeur, onder dat rijke gestroom van leven, dat openbarstende ge-kern, dat bestuiven en vervliegen van kiemen, dat levensgisten van al die groeikrachten in onzichtbare werking en zwelling de aard rondbrandend, in één rijp vuur van leven; dan zag ze 't weer heelemaal zooals 't ongeschonden in haar eigen ziel ademde; dan begreep ze zelf veel beter den drang van haar vurig jong lichaam, in de stad haar soms drukkend en benauwend, zooals bij elk meisje dat ze kende, wraarvan ze gehoord had dat ze, om allerlei enge, kleine fatsoenlijkheidjes, een zóó heerlijk verlangen in zich versmoorden of verhuichelden. Daar zag ze hóe, wat ze te doen had, dat ze zich door niets zou laten binden, dat alle fatsoen alleen in haar eigen hartsverlangen zat, dat geen sterveling 't recht kon hebben haar begeeren de keel dicht te drukken, dat ze zich heelemaal zou geven aan hem dien ze begeerde met den gloed van haar eigen ziels- en lijfshartstocht, al zou 'n wereld vol menschen haar trachten te stuiten.
En dieper voelde ze dan dat ze nu nog zwijgen moest, omdat zóó'n diepe passie voor 'n man nooit nog in haar geleefd had, al stond soms overeind 't krachtige verlangen van de jonge, rijpe vrouw, en al verstond ze de stem van dat verlangen niet altijd. Maar als 't eens zijn zou, dat ze lief kreeg iemand buiten haar kring, wat 'r volstrekt niet als iets aparts ómhunkerde, en men ging zich, waar ook, verzetten tegen dat heiligste willen van haar ziel en lijf, dan zou ze zich losscheuren van alles, met de kracht van 'n hoog, overweldigend egoïsme.
Want ook hier had ze weer 't altijd sterk-zelfvertrouwend omvatten van 't vreemd-vizionnaire, voor haar omwisselend, zonder dat ze zelve 't wilde, in zeer aardsche en gewone dingen, waar ze dan