Levensgang, tweede deel

Titel
Levensgang, tweede deel

Jaar
1905

Druk
1908

Overig
4ed 1908

Pagina's
198



35

uitlokte in kleur en geur, in licht en zacht bloemgetint, zonder dat nog 't zomervuur bloemvormpjes geschroeid had. En dan dwaal-grijpend rondom, door de wazen van 'n fijn-lichte, lente-zoele lucht, blank-goud en witjesachtig blauwig, droeg ze haar wilde boeketten mee naar huis, zette ze alle in vazen en glaskelken, liet 't leven er in zóó voor haar dronken-begeerende oogen opgroeien, om elk bloempje van uur tot uur te zien in z'n uitwisseling van vorm en kleur, 't Goddelijke lentefeest moest ze bekijken in z'n vroegsten tooi, onder 't gepiep en getjilp van wemelende vogelenfluitjes, die boven haar hoofd zilveren jubeling regenen lieten uit 't lichte fluweel-gestreel van hun volle zilverkeeltjes, of schaterden hun korten fluit-slag, parelende toonrapheid, in vluchtig rondgesprenkel van geluidsdroppeltjes op 't verrukkingsteêre, lichtgroene van gras en boomtakjes. Zoo moest ze de lente om haar bezongen hooren in geschater en gejoedel van kleine luchtzwevertjes; zoo moest ze tegemoet gaan als dwaalbruid, vol diepen hartstocht en roerend verlangen, haar lentefeest, om te zien wórden, 't lichte groen met z'n weeken gloed, teêr-blank nog, verspringend in 't veld naar al donkerder, dieper dof-groen in jonge boschjes, met al maar ander geschakeer van hooger of dieper tinten, onder een wellust-licht drinkend en inzuigend aangeurende zwoelte.

Dan stond ze eiken dag in 't groote, heerlijke golfduin, en zag ze achter 't wolkgewit van hongerbloempjes, door bloeiende struiken heen, in zacht licht, de kleine lievelingen, haar kleurige viooltjes rond bosschige heuvelingetjes, 't blanke gesprei van vogelenmelk, achter op al grasduin, waar de zon kittel-schroeiend stoeide. Dan maar kijken de lucht in, dun-blauw, vol lichtgewemel aandrijvend over stil-verstarde golvenklots van duinbuiten, die kleur-vloeiden van vérre in blauw-paars gesluier, damp-zacht, dichtbij, in goud en geelgroen, omslingerd en begroeid met alles wat óp kwam leven. Daar stal ze 'n wikke, met z'n innig rooie blaadjes, net zoentjes onder 't bruidsgroen; dan 'n purper-week kardinaalshoedje, en bleef ze 'n poos versuft door aangewuifden geur van lelietjes, die, aangeplant, midden op 'n afgebakend akkertje hun adem uitwolkten, als weggevloeid op 't wemelend getril van overal uitschietende paarlmoer-vlindertjes, die 't licht zoenden met vleugeltjes-koloriet. En als ze zoo'n maand gewandeld had in boschjes en duinen, of alleen aan zee, onder nieuwe lentelichtduizeling, dan voelde ze in haar, al snakkender, liefdesomgang met al dat levende in de natuur, met die bloemen, die vogels, en dan daalde in haar'tlicht-gelukkige, dat 'r deed zingen en dartelend uitwoeien haar jeugd, tot ze, vermoeid, de stilte weer in ander stemgeluid tot zich hoorde komen, maar altijd brengend dat rijke, diepe geluksgevoel, dat ze nooit bijna kende in de stad. — Eiken dag voelde ze 'n kracht, 'n breeë rust, 'n zoo zéker doen van de dingen, 'n helder en ruim bekijken zooals ze 't altijd wilde, maar bij 'r thuis eeuwig wegschokte om kleine zaakjes. Buiten bleef 't van den ochtend tot den avond zóó;

Deze tekst is geautomatiseerd gemaakt met OCR (Optical Character Recognition).
Deze techniek levert geen 100% correct resultaat op. Dat betekent dat er onjuiste tekens in de tekst kunnen voorkomen.


Weergave
Afbeelding / Tekst (OCR)

Alle boeken in deze digitale bibliotheek kunt u gratis lezen of downloaden. Met een vrijwillige donatie helpt u ons met het in stand houden en verder uitbreiden van de bibliotheek. Klik hier als u een bijdrage wilt overmaken.