!3
gelezen, en 't waren z'n gemoedsgepeinzen en waarnemingen die 'm zelf uit z'n droomen en naïef geloof wègschokten.
Qstu stond ie daar voor 'n groote gedachtepoort, waaronder ie door wou, om te zien, breeër en verder, 't almachtige leven, dat ie van alle kanten vreeselijker begon te vinden, vreeselijker naar 't leelijke, en vreeselijker naar 't mooie, 't geheimzinnig lokkende van alles rondom, en dat gelukssnakken in 'm, nu ie Eva had gezien en gesproken. En dóórdenken wou ie, in z'n eenzaam worstelen, hoe ie kwam te staan tegenover alles, en hoe om 'm heen de menschen bewogen werden tot strijd. Al wist ie nu dat 't eigenlijk half gekkenwerk was voor hèm, dat zelf te willen nagaan en uit elkaar houên, toch wou ie z'n wereldkijk uit zich, heelemaal uit zichzelf en uit 't Leven laten opgroeien, om later, als ie vergelijken kón, eens te zien wat ie 'r van gemaakt hadj
Hij had 't doorvoeld; de menschen waren laag, wreed en dierlijk tegen elkaar, maar toch waren er altijd geweest groote, diepe naturen, die heel goed wilden zijn en de menschen beter wilden maken: groote naturen, die de weelde in 't wereldsche verachtten en altijd innig meevoelden met de armen. Dat had ie van den god-delijken Jezus altijd begrepen, toen ie z'n naam, z'n werk onder de menschen begreep, dat deze ziel hoog en rein was in z'n willen, zoo machtig, geweldig rijk in z'n sober leven, in z'n opgaan tot 't verhevenste, en dat deze goddelijke mensch niet geschuwd had de misdeelden, maar juist, in z'n klachten over de slechtheid der wezens, zondaren en ongelukkigen 't ergst beweende, 't zachtst toesprak, 't innigst beschermde. Moest hij nu ook, zoo'n goddelijk rechter volgend op z'n weg naar grootheid en moed, gaan tot bezitters, en wijzen deemoedig, op hun lage neigingen, hun gelddorst, omdat zij de zondaren van nu zijn? Of waren niet juist de armen en zwoegers de zondaren, die niet inleefden 't verlossingsmoment om te komen tot geluk ? | En dan begreep ie, dat ie zich van Jezus moest afwenden, zooals ie 't van God gedaan had, maar van Jezus met veel dieper en smachtender gevoel van afscheid, omdat hij in mensch-gestalte altijd voor 'm was blijven staan, hij z'n woorden begrepen had, duidelijk, met 't strenge en goddelijk deemoedige, toen ie, eenmaal uit z'n bang geloofs-kringetje naar den Bijbel moést grijpen] Door die woorden juist had ie 't fel vlijmend tegengestelde en belachelijk hatelijke in den kristenmensch van nu doorzien. Want zij die door hun bezit 't bloe-digst de werkers en zwoegers uitzogen en verkrachtten, levend van hun zwoegen, deden 't met zijn heiligen naam op hun grauwe lippen, met zijn majesteitelijke deemoed-gestalte om zich, overal, alsof ze leefden zooals hij had gepredikt, gebeden en bevolen dat gedaan moest worden. Dan zag ie de lijdzaamheid van Jezus, die wondere teerheid en smart, met snikkende ontroering, zooals ie zich gevoeld had bij Huss. Maar hij kón niet stappen over 't leed, de laagheid en vuilheid die ie had zien bedrijven in zijn naam, met verloochening