88 ARON LAGUNA
dan inéén is 't soms alsof ie zich vergeet — komt ie préchtig los.
L e a.
Ja, als je maar niks van z'n persoon vraagt. — Hij is zoo goéd Jan.
M o r k s. Vreemd... tóch wil je van 'm af.
L e a (hartstochtelijk). Ja-ja-jé!... ik ben een vróuw — ik wil liefde!... Hij... hij wéét niet wat een vrouw is — hij kan, kén niet koesteren — hij durft niet ééns... mannelijk zijn, niet innig zijn. — Soms... 'tis wéér Jan — ik voél 't — schaamt ie zich voor mijn warmte en mijn overgave. — Hij kén er niet tegen. — Hij... hij... praat nooit gewoon — nooit lief en leuk. — Hij is dadelijk streng, strak... óf hij droomt.
M o r k s. Hij kijkt óver het leven heen.
L e a.
Hij is nooit blij en nooit écht verdrietig — óf... misschien wèl... laat ie 't mij niet zien — verbergt ie 't. — Stel je vóór Jan ... voor je vrouw, je verbérgen! (weer hartstochtelijk-smartelijk). Och Jan, Jan... ik heb in m'n zwangerschap boven, op m'n bed, dagen en nachten liggen grienen — blerren als een kind. — Ik was altijd alléén, van 's morgens tot 's nachts — en hij altijd weg... op reis voor z'n cursussen. — En