ARON LAQUNA 83
Lea.
Ja dol, dól!... Hij is zoo verschrikkelijk stil... zoo ongenaakbaar! Hij zwijgt eeuwig-en-altijd!
M o r k s.
Ik weet 't.
Lea.
Naast hém Jan, leef ik afgestorven, als op een hei.
M o r k s. 't Is z'n natuur zoo.
Lea (smeekend).
Maar ik ben jóng Jan — ik verlang zoo te léven — ik verlang zoo naar innigheid Jan,... naar samenzijn !... Ik snäk naar 'n mensch om alles mee uit te spreken... älles zie je...
M o r k s. Ik begrijp 't Lee... heelemaal.
Lea (gretig). Goddank Jan... Goddank! — Ik had zooveel vertier in de partij, éérst — maar overal kwäm ik... en ging ik alleen... altijd alleen! Nérgens wou ie mee...
M o r k s. Hij is er te ernstig voor.
Lea.
Goed, maar zoo ängstig! — Het drükt me Jan... ik word er dól van! Alles kan ie opofferen om z'n kameraden te leeren — nachten, nächten-lang schrijft ie hier, hiér in die hoek.