ARON LAQUNA 59
A r o n.
We zijn pas verzoend vader...
B a r u c h (peinzend).
Jaren en jaren lang heb ik je alles gegeven, wat een rechtschapen vader een kind kan geven. — Toen je afdwaalde heb ik je geroepen. — Je ging tóch je eigen weg. — Maar ik bleef bij je!...
Aron (opstuivend). U kon me toch niet tégenhouwen!
Baruch.
Woü ik dat dan7... Tóch bleef je mijn bloed, mijn vleesch,
Aron.
Dat is óók dwang!
Baruch.
Dwang 7 ... Omdat ik je liefheb 7 ... Kijk es jonge... doe me een mitzwa... doe me een weldaad, en lufster. — Toendertijd hebben ze in de heele gemeente op me gespogen!... (heftig). Ja-jd... op me gespógen! — Ik had Sabbath-schenners van kinderen! — ik heb gedacht: spoegen jullie maar — dring jullie maar óp... dring jullie maar óp... mijn kind verlies ik tóch nooit. — Grootmoeder heeft 't heele snooge-bestuur te ge me ópgehitst. — Ze hebben me willen wégkijken! — Ik docht: wat is van mfjn bloed en mijn vleesch... dat verlies ik tóch nooit!