58 ARON LAGUNA
A r o n (ontroerd). Vader!... heb ik nu plotseling geen geheugen meer?
B a r u c h.
Zachies-an jonge... zachies־an (met stralende vreugde). Toén ... ben je tóch teruggekomme... door oom Nathan... De beproeving... De armoe... die je toch zélf gewild hebt kind...
A r o n (onderbreekt fel). Die uithongering heeft mij niet en Lea niet teruggebracht!... Oom Nathan ...
Baruch.
Stil jonge, dat weet ik, zoowidr als God leeft — ik kén je. — Toen ben je weer hier aan huis gekomme... je ontkropte je een beetje — è... ik mocht je weer helpen. — En toen we hoorden dat 't eindelijk met Lea zoover was...
A r o n (stroef). Daarover moet ik u jufst spreken.
Baruch.
Tijd in overvloed.
Lea (gejaagd), Tóch moet u 't vanavond hooren!
Baruch (afwerend), Zachies-an meid (veranderend van toon). Bij God... ik voél dat er iets komme moet. — Goed... Maar hoé ernstig ook, ik probeer jullie toch te verstddn, niet kinderen?