55 ARON LAGUNA
B a r u c h (bewogen).
Op je veertiende jaar was je nog heel vroom — je ging altijd met me mee naar de snooge — jij altijd uit eigen lust,... Jacques nóóit. — Jij jongen — misschien herinner je je 't — deed me 's avonds en 's morgens de wonderlijkste vragen. — Je vroeg me (hevig, toch ingehouden aangedaan) van de starren, wat de dood was,
waar God woonde,____en je zei de gebeden met
een stemmetje,... zóó bevend,... zóó ontroerd, ... dat ik en je moeder altoos dochten: dit wordt een rabbie... een échte rabbie!
Lisa (uitsnikkend). Aroon ... Aroon!
B a r u c h (in teederste herinneringen).
Och-och-och,... al die góddelijke Vrijdagavonden lang!... Je vroeg me van dlles... — Van de Rambam,... van de Propheten... van Egypte... van de trillende lichies op de Chanoekielje! — Ik... mos je vertelle van Rabbi Akiba... van Sirach... van Jochonan... van de groote Rabbi Shammaï... en van Hillêl... van al hun zachtheid en wijsheid!... (geestdriftig). Jou Aroon... kon ik alles, dlles vertelle... 't Zwaarste begreep je — jij was geen kind!... Ik kon jou alles vertelle van de Gemara en Mischnah. — Je luisterde stil als 'n opgeschrikt muisie!...
Lisa (zacht nasnikkend). Jongen... jongen!...