52 ARON LAGUNA
A r o n (stroef). We zijn pas weer verzoend vader,... en tóch móet ik 't u zeggen. — U weet: ik hcidtfrasen en mooipraterij — ik vecht alles met mezelf uit in stilte. — Ik heb u verdriet gedaan in uw leven ... Jacques óók — maar tóch vader... ik hou ...
B a r u c h (onderbrekend). Jongelief, ik kén je — jfj kén niet over jezélf spreken,... net zoo min als ik...
A r o n (zijn ontroering verbijtend). Juist vader — eh... ik leef alléén voor mijn werk. — Van ü heb ik altijd de grootste rechtschapenheid geleerd. — Van héél jong af hebt u me ingeprent: leef niet op tweeërlei manier... voor de wereld zus, voor je eigen geweten zóó.
B a r u c h (langzaam; aangedaan). Ik... ddnk je jonge... dat je dat onthouden hebt. A r o n.
Tóch ben ik van u afgescheurd.
B a r u c h.
Jij niet Aroon.
Aron.
Ik denk over alles einders dan u.
B a r u c h.
Je ideeën zijn van me afgescheurd, je gedachten. Aron.
M'n ideeën... m'n gedachten... die ben fk, héélemaal!