51 ARON LAGUNA
B a r u c h (roept de gang in). Judith !... breng oom Rafeel even naar boven.
R a p h a ë 1 (bij de deur zich wringend en kermend). Nee-nee-néé... O God Baruch ... Baruch !... ik bin zoo bdng!...
Baruch (roept weer in de gang). Judith !... (naar Raphaël) Wees maar bedaard man ... (duwt zacht Raphaël af).
Een drukkende stilte.
Baruch gaat weer zitten; neemt zijn pijp; dampt zwaar.
Baruch.
Aroon, jongen, zeg nou es wat je op je hart hebt. A r o n (kort en stug, staaf op).
Vader, Jan Morks hier, is zooals u weet, al jdren een huisvriend van me — voor hém kan ik vrij uitspreken.
Baruch.
Als je moeder soms wat zenuwachtig is...
Lisa (met snikstem). Nee... nee... ik ga niét weg (ze kan bijna niet spreken). Die Rafeel maakt me altijd zoo onder-stebove...
Aron.
Stakker!
Baruch.
Zeg dit wel — maar Judith, 't driftkoppie, krijgt Alles van 'm gedaan (een stilte).