32 ARON LAGUNA
N a t h a n (lachend). En ü zoekt altijd haartjes in de boter
Mevr. P a r e i r a. Wat een aboefare!... blaas je óp!...
N a t h a n (nijdig). Hout-op-hout zdégt niet!... Als wfj mekaar ontmoete heb je bal, niet mefrou de markiezin van Katwijk-Binne?... Warachtig... uw ken mijn knuwwele... ik mag koek bij u ete op Jom kipoer.
Mevr. Pa r e i r a. Mfjn te ordinair!
Nathan (sarrend). Pas u op... schoon water spat óók.
J u d i t h (haar hand Nathan voor den mond leggend).
U bent een dót!
Nathan (kijflustig). Tóch hou ik me toeter niet... ikke bin ik!... Ikke heb de tijd... ik kom uit Hoorn!... (heftig vroolijk). Waarom zegt het heele wereld as 't waait: de Portegiese zitte in de lucht? — Juist de passage!... óns ken óns!... Omrede ze mesjogge binne! — Wil ik ü es wat zegge mefrou Pareira?
Mevr. Pareira (sarcastisch). Zég es een verstandig woord!... Op 'n verbrande taart strooi je suiker!