ARON LAQUNA 103
A r o n (hartstochtelijk). O, ik heb veel méér, véél méér zwakheden tegenover Lea, tegenover jou ... tegenover Jacques... tegenover moeder... tegenover de heele familie 1 — Zei vader het niet laatst: ״Je zit tóch aan me vast."?
M o r k s.
Dét ménschelijke, dét zwakke Aron, en die stille liefde voor je vader, maakte je karakter in mijn oog juist móóier!
Aron (smartelijk-wanhopend).
Morks... Morks ... ik wist en voelde — en tóch wilde ik 't niet weten en niet voelen van Lea — m'n innerlijk omdraaien kén ik nou eenmaal niet. — Nou gaat ze weg... (heel droomerig). Goed ... goed! — Maar zién ... spreken wil ik jullie nóóit meer... nóóit!
Morks.
Jd!
Aron (langzaam. Zijn woorden er gepijnigd uitwringend).
Eén ding nog Morks... een héél dringend verzoek. — Ik heb het nooit gezegd, niemand... niémand ... hóéveel ik van haar hield — zeg het ook later Lea nooit.
Morks. Maar dat is malligheid.
Aron.
Niet zoo mal als je denkt.