94 ARON LAGUNA
L e a (droevig, zonder hem af te weren). God Jan... vergeet je Aron nou inéén ?
M o r k s.
Vergéten ?... Nee kind — maar nou is mijn gevoel voor jou nummer één. — We zijn nog zoo jong Lee — zóó kin je niet naast hem leven!
L e a.
Maar hoe zal 't gaan met 't kind ?
Morks (overtuigd). Dat laat ie joti.
Lea (droomerig). Dan laat ie... mij los... en... het kind los. Morks.
Ja.
Lea (heel zacht, droef).
Dan... heeft ie heelemaal niéts meer... niets meer (plotseling uitbarstend, met de handen voor het gezicht huilend). God-god!.. .Wat egoïstisch... wat vuil, wat gemeen... wat geméén Jan, van mezelf!... Ik schaam me dood!
Morks (verslagen). Is dit géén zelfbeschuldiging?
Lea (hartstochtelijk, toch ingehouden-weemoedig).
Nee-néé,... zelfbeschuldiging is 't niét. — O Jan, Jan... kon ik 't hem maar es inéén zeggen: Aron, je bent een bést mensch ... ik hou van je, maar