ARON LAQUNA 93
Lea.
Nou ?... nou 1... En wat denk je ?
M o r k s.
Zou ie... dat nou niet haten,.. omdat ie zélf week en goedhartig is ?
Lea.
God... zóó heb ik 't nooit bekeken.
M o r k s.
Zou ie z'n éigen weeke meegevoel niet iets ziekelijks, zwaks... iets ontaards in zich vinden ?
Lea.
En zich daarvoor schamen ?
M o r k s.
Juist. — Dat wil ie verbergen, voor óns, voor iedereen. — Ik wéét 't Lee, hij bééft voor 't stille verdriet dat ie z'n vader heeft aangedaan. — Dat ouwe, gebrokene ... het trékt 'm ... en hij w i 1 er van wég! — En daarom is ie hard en steil als 'n muur.
Lea (mijmerend). Je kan gelijk hebben Jan (heel zacht). Als ik wel eens een Hebreeuwsch lied zong, dan zag 'k iets in zijn oogen... Ik dacht warachtig dat ie huilde. .. met tränen keek ie Jan ...
M o r k s (haar naar zich toetrekkend). Lee... Léé... zal je voor mij óók zingen? — Er trilt iets in je stem dat me kouwe rillingen geeft.