ARON LAQUNA 95
als man ... mén ... nee, Aron... wees niet boos... als mén ben je me te inkennig, ben je... een vreemde ... een wildvreemde vóór me !
M o r k s. Zou je 't dtirven zeggen Lea ?
Lea.
Ja Jan, als ie nou vóór me stond... jd! — Ik zou 'm alles, dlles zeggen — hoe ik m'n jeugd heb doorgebracht in ellende en vernedering. — Ik zou 'm zeggen: Aron, jij wéét niets van wat een vrouw, een jonge vrouw wil... wat ze noodig heeft en wat ze verlangt... altijd door.
Morks. Hij zou 't verstaan Lee.
Lea.
Ik zou 'm zeggen: ik lijd en je ziét't niet Aron — je bent blind voor de menschen die leven óm je heen. — Vertel ik je iets van mezélf... je kijkt. — Spreek ik je van m'n angst... je glimlacht — en je gaat door ... altijd door... rechtuit... maar je vrouw zié je niet! (hevig bewogen). Och Jan, kón ik 't 'm maar zeggen, inéén, duidelijk ... duidelijk... dlles!
ZEVENDE TOONEEL.
Aron verschijnt plotseling, doodsbleek, van achter de zijdeur.
Aron (in gesmoorde ontroering sprekend). Spaar je de moeite Lea — ik heb alles... duidelijk... begrepen (Lea en Morks wijken achteruit).