92 ARON LAGUNA
L e a.
Toen ging ie dadelijk aan z'n werk en sprak geen woord.
M o r k s (toonloos).
Vreemd.
L e a.
Maar jij kent 'm toch óók?
M o r k s.
Zeker, maar ik zoek. — Waarom zong je niet meer voor 'm ?
L e a.
Dat wou ie niet meer, vandat we getrouwd zijn.
M o r k s. En hij vond je stem zoo mooi ?
L e a.
Ja. — Maar als ik zong, dan werd ie daarnd nog veel, véél stiller.
M o r k s.
Zou ie...
L e a (gejaagd),
Wat ?... wdt ?
M o r k s.
Nee-nee... iets vaags... een vermoeden.
L e a (dringend). Zeg 't... toé ... zég 't Jan.
M o r k s.
Kijk Lea, hij haat sentimentaliteit nietwaar ? — Al wat week is irriteert hem, het goedhartige óók?