95
x zoo een smouterbolletje! Karei lachte,... zijn broer was toch niks méér dan zijn opstuivende woorden. Corry, Corry,... zong het tegen Stijn's grommende vloeken in. Hij zou wel op zijn eigen biezen zwemmen. Zijn harmonica bespeelde hij heel verborgen, tegen donker, in de paling-rookerij van zijn vader, wanneer er niemand meer werkte. Als het wee té hoog naar zijn keel kroop en het verlangen in knaging en pijn overging, dan even trok hij de lucht er in. Waarom toch had hij liefdesverdriet? Wat wou zijn binnenste dan? Kon hij dat maar begrijpen. Waarom sprak hij Corry niet aan, zooals hij dat telkens bij zichzelf besloot te doen en waarom stoeide hij niet met haar als met al de andere meiden? Zeker, nou zou hij zichzelf durven antwoorden. Omdat Corry zélf zoo heelemaal anders was dan ieder ander ״from-mes" in den Jordaan. Zij bukte en flikflooide nooit. De andere meiden konden niet van zijn snorretje afblijven.
— Karei op de toon!... Karei speelt!... Karei knokt!... Karei zingt!... Zoo krijschten die in bewonderend geroep en zoo zwommen ze in verliefderigheid. Was hij knap, forsch en slank? Oele, wat zou het! Hij vond zichzelf een vuile struif, die niks anders had dan een paar wakkere oogen, goed om al soorten stekeltjes te visschen. Zou hij zichzelf ooit in hooger gerecht gooien? Het zou wat! Nog nooit had Corry over hem een vrindelijk woord van haar lippen geperst. Zij stond hoog en uitdagend tegenover hem. Ze begeerde de botsing, de kloppartij. Bij haar dreef ook alles bóven. Ze had zélf den stouten lef van een kerel. Ze kon van zich afranselen als een bokser, en de vuile dieven en pooiers van den Zeedijk hield ze in bedwang, alleen met haar moed. Ze zou het mes toestooten als een vent haar tegen den wil te na kwam. Dat besluit leefde allerverschrikkelijkst in haar helle oogen. En weer meende hij dat zij geen enkelen kerel begeerde; besefte hij niet dat Corry juist één
Smouterbolletje: niemendalligheid. — PrommeB: vrouwspersoon.