go
dringen. Hoe benauwend voor zichzélf was hij den laat-sten tijd veranderd. Die vervloekte meid had al zijn zinnen in de war gestuurd. Hij, die nooit iets gevoeld had van blijvende liefde voor één vrouw... hij werd nu als gestoken, wanneer hij alleen haar naam al hoorde. Corry, Corry, Corry,... hij kende geen andere letters van het alphabet meer. Was hij nou niet stapel krank-jorem? Voor een meid, een mooie meid! Het was juist zijn felle kracht geweest, om geen duivel of dood ooit iets te geven en in al luchthartiger scherts, van de eene uitverkorene naar het andere lief te dansen. Voor de avontuurlijke vrijage had hij alles gewaagd. Rip, weg was ie,... rip, terug was ie! Iedere vrouw bleef toch maar een brokje vleesch, het mannen-carbonaadje uitgesneden! Die goocheme Adam! Vroeger werd hij warm en ijskoud voor wel vijf meisjes op één dag. Hij greep ze van den wal en van het vlotgras tegelijk. Zoo een zoet tijdverdrijf na hard zwoegen,... er bestond geen fijner. Toén had hem zijn onverschilligheid een macht gegeven zoo groot, dat alle rokdraagsters om hem kweelden. Zijn spel, zijn zang, zijn vechtkunst en zijn onverschilligheid... daar hadden ze allen voor gebukt, zelfs zij, die zich uit naam van meneer den pastoor, met een schichtig kruisje op de borst getrokken, voor den tuchteloozen en beruchten Karei wapenden. Jool, jool, dolle leut, dat was zijn jongensleven nog voor een jaar terug geweest en zich verliezen in de bedwelming van het liefde-genot. Altijd dansend de vroo-lijke capriolen en tusschen het voetenstof van de straat heel zijn diep-zinnelijke, levenslustige bestaan uitleven. Hij haatte landziekig gezeur over het buiten-den-bocht-springen; hij verafschuwde zorgen-benauwenis en krenterige wikkers-en-wegers die boomen uit de aarde zuchtten.
Maar nou, tegenwoordig was de leut eruit! Jan Terwee hield hem niet meer nijdig staande om verantwoording te
Krank-jorem: gek.