6
gevels en boomtoppen, stond wazig-violet in den fijnen middagglans, de ranke Westertoren.
Jet sufte en keek sip de donkere sluis in, toen ze plotseling haar naam hoorde roepen. Ze schrok. Was de meid tóch teruggekeerd.
— Jij... nog hier? ... tartte Corry.
— Zoo as jij-me-nou op me lijf stort hè!?
— Hou nou gauw je gapert toe, linke. r ־
Jet weerde af:
— Ik linke?... je zeit-d'r-zélvers... wacht!
— Dufel op!
Corry beet de woorden er wild-nijdig uit.
— Kijk dan eerst,... hield Jet vol.
— Soo, neem mijn bij de lappel <
— Eerst kijke,... fleemde Jet.
— Dufel op!
— Kijke kost geen huur,... drensde de vrouw door.
— Nee, neé, oud varreke!
Corry stampte van drift op de keien en haar stem beefde van woede. Ze wilde niet aangeklampt door die kleverig-vervuilde Jodin, het ongansche schepsel, dat haar nu al maanden lang vervolgde met pronkende opsmuksels en flonkerende cieraadjes. Zoet en lokkend fleemde haar stem en ze sprak van Luilekkerland en gouden bergen, bij al de betrekkingen welke ze Corry kon bezorgen. Door elke lus trok ze een slip en zoo knelde ze haar telkens vaster. Ook nü weer liet het Jodenwijf een fijn-zilver kettinkje fonkelen in het licht en Corry snoof gretig, alsof ze den geur van een bloem inademde. Joden Jet lachte om de onrust van het meisje en haar wreede mond grinnikte een vreeselijken grijns van valsche vriendelijkheid. Zoetsappig drong ze haar koopwaar weer op.
— Kóst dat? ... vroeg Corry gejaagd.
— Niks.
— Niks?
— Nöja, zoogoed-as-niks.
Linke: slimmerd.