78
Willem,... Indiane? ... effetief as Jaap de Stratemaker uit Valter Skot.
Dirk, gebluft, begon van verlegenheid halfluid te zingen. Op dat terrein was Dirkje niet thuis. De Indianen kende hij als zijn buurtmakkers. Toen plots barstte Willem in een lach uit en schold hij zijn afgesnauwd neefje voor:
— Gekke keu-de-peris!... die nog nie wist van komsi... komsa!
Ze gierden beiden zonder elkaar te begrijpen.
Corry was thuisgekomen, hoog en koud kijkend, alsof ze bij het armoe-gezin niet hoorde. Hel lichtte haar korenbloem-blauwe blouse boven den donkeren rok tus-schen het kleerengrauw der kinderen. Onverschillig en doodsaai het inooie gezicht, plakte ze zich neer op een stoel, vlak tegenover haar moeder. Ze was nog ziedend op Nel. Die woede werd zwijgende wrok en heel diep in haar roerde de schuimspaan van gesmoorde drift. Corry had den vorigen avond hevig ros van Nel opgestoken. Op straat nog wel. De schaamte kookte achter haar kaken. Ze was 's nachts twee uur met een kerel van den Zeedijk komen aanstappen. DSt kon Nel niet toezien. Soep-vleesch zou ze van de meid slaan, als ze aanzwaaide. Frans had ze met kwaadaardige bofstooten uit zijn slaap gewekt en hem de loome huid vol gescholden. Ze huilde van smart en beroerdigheid. Hoe kón hij het aanzien, dat zijn oudste meid zoo de slechtigheid inging! Ze bracht de pest, den vloek in huis. Zoo een prachtlievend creatuur, die luilakte en de orgels nasienterde. Zou een échte vader haar niet liever de test van mekaar splijten dan dien jammer toelaten? En Nel was in razende opwinding opgestaan en wachtte de meid nu op de straatsteenen af. Frans echter moest er niets van hebben. Hij trilde van zenuwachtigheid ... Die gast, die juffer,... die zette hem doodgemoedereerd op zijn knar, met de voeten de lucht in. En hij was stiekem in de bedsteê gebleven. Maar Nel stond aan de deur, te bibberen van kou en narigheid.